Het is zoo ver, Moeder.
De morgen was grauw, toen ik wegging van huis.
Sinds klimt het licht, stil en aanhoudend,
Wijder klaren al wijder klaarten
En ik dwaal als een vogel boven de wolken.
Ik wil je zien, Moeder. Ik wil nog éénmaal in je ogen
zien, voor de grondelooze diepte mij neemt.
Jij bent zoo ver.
Het is zoo ver, Moeder.
Ik koos de witte stilte, toen ik wegging in den herfst.
Sinds zonk de wereld onder 'mijn voeten.
Zwakker worden de stemmen, hooger en hooger
rijzen de witte zalen.
Ik luister. Straks?
Ik wil je hooren, Moeder. Ik wil nog éénmaal je
stem hooren, voor ik wit word.
Je bent zoo ver.
Het is zoo ver, Moeder.
Ik nam den grijzen weg, toen ik wegging in den wind.
Sinds ging ik den berg op,
Dieper wijken de dalen, de bosschen zijn voorbij en
schaarscher wordt het leven tusschen de steenen,
Mijn hart bonst.
Ik wil bij je rusten, Moeder. Ik wil nog éénmaal
zachtjes rusten, voor de sneeuw komt.
Je bent zoo ver.







: frown:
